Een man zit in zijn stamcafé. Hij rookt en hij observeert. Buiten, passeert de ene na de andere voorbijganger in een continue stroom. Lamlendige klanten komen en gaan, terwijl een televisie beelden produceert. De stad vernietigt zichzelf om zichzelf daarna te herbouwen. Onbetekenende gebeurtenissen stapelen zich op en ondertussen weeft de man zijn eigen rookgordijn. Hij geeft zich over aan zijn mijmeringen, voor een moment houden huid en glas op barrières te vormen. Het leven versmelt: buiten of binnen, een schimmig verleden of een nabije toekomst.